LES AVENTURES DE TOM SAWYER

De lotgevallen van Tom Sawyer

   CHAPITRE VI

   HOOFDSTUK VI.

   Le lendemain, Tom Sawyer se sentit tout désemparé. Il en était toujours ainsi le lundi matin car ce jour-là marquait le prélude d’une semaine de lentes tortures scolaires. En ces occasions, Tom en arrivait à regretter sa journée de congé qui rendait encore plus pénible le retour à l’esclavage.

   De maandagmorgen vond Tom diep ellendig. Dat deed elke maandagmorgen, omdat dan weder het slepend lijden van zes dagen schoolgaan volgde. Gewoonlijk begon hij dien dag met den wensch, dat er toch geene tusschenbeide komende vacantiedagen mochten zijn, daar deze den gang naar de boeien en de slavernij nog hatelijker maakten.

   Tom se mit à réfléchir. Il ne tarda pas à se dire que s’il se trouvait une bonne petite maladie, ce serait un excellent moyen de ne pas aller à l’école. C’était une idée à approfondir. À force de se creuser la cervelle, il finit par se découvrir quelques symptômes de coliques qu’il chercha à encourager, mais les symptômes disparurent d’eux-mêmes et ce fut peine perdue. Au bout d’un certain temps, il s’aperçut qu’une de ses dents branlait. Quelle chance ! Il était sur le point d’entamer une série de gémissements bien étudiés quand il se ravisa. S’il se plaignait de sa dent, sa tante ne manquerait pas de vouloir l’arracher et ça lui ferait mal. Il préféra garder sa dent en réserve pour une autre occasion et continua de passer en revue toutes les maladies possibles. Il se rappela soudain qu’un docteur avait parlé devant lui d’une affection étrange qui obligeait les gens à rester deux ou trois semaines couchés et se traduisait parfois par la perte d’un doigt ou d’un membre. Il souleva vivement son drap et examina l’écorchure qu’il s’était faite au gros orteil. Malheureusement, il ignorait complètement de quelle façon se manifestait cette maladie bizarre. Cela ne l’empêcha pas de pousser incontinent des gémissements à fendre l’âme. Sid dormait du sommeil du juste et ne se réveilla pas. Tom redoubla d’efforts et eut même l’impression que son orteil commençait à lui faire mal.

   Tom lag te denken, en het verlangen kwam bij hem op dat hij ziek mocht worden, opdat hij tehuis kon blijven. Zou dat onmogelijk zijn? Hij voelde overal of er ook een plekje zeer deed, maar alles was gezond. Toch meende hij verschijnselen van buikpijn te ontdekken en dadelijk werden alle zeilen bijgezet on die ongesteldheid te bevorderen. Maar helaas! zij verminderde ras en verdween allengs geheel en al. Hij pijnsde verder. Een van de boventanden zat los. Dat was een buitenkansje. Juist wilde hij uit al zijn macht gaan kreunen, toen het hem in de gedachten schoot, dat, wanneer hij met die smart voor den dag kwam tante den tand zou uittrekken en dat pijn zou doen. Daarna besloot hij voor het tegenwoordige den tand als noodschot te bewaren en verder te zoeken. Eerst deed zich niets op, doch daar herinnerde hij zich, den dokter te hebben hooren spreken over eene ziekte, waarbij een patiënt twee of drie weken te bed moest liggen en die somtijds eindigde met iets wat hij het koudvuur genoemd had. Toms groote teen had hem zeer gedaan; misschien kon dat wat geven. Gretig trok hij dien dan ook onder de dekens uit en hield hem in de hoogte, on hem te onderzoeken. Ofschoon hij de verschijnselen van de kwaal niet kende, dacht hij dat het toch wel de moeite waard was het eens te wagen en begon bitter te steunen.

   Sid ne bronchait toujours pas.

   Maar Sid sliep door.

   Tom ne se tint pas pour battu. Il reprit son souffle et gémit de plus belle.

   Tom steunde harder en verbeelde zich, dat hij werkelijk pijn begon te gevoelen.

   Sid continuait à dormir.

   Sid bleef onbeweeglijk liggen.

   Tom ging met de uiterste inspanning aan het beven en trillen. Hij hield zijn adem in, blies zich op en bracht eene reeks van uitmuntend nagebootste zuchten voor den dag.

   Sid snorkte door.

   Tom était exaspéré. « Sid ! Sid ! » appela-t-il en secouant son frère. Sid bâilla, s’étira, se souleva sur les coudes et regarda le malade.

   Tom was ten einde raad. Ten laatste riep hij uit: "Sid, Sid!" en schudde zijn stiefbroeder uit alle macht. Dit hielp en Tom hervatte zijn steunen. Sid gaapte, rekte zich uit, verhief zich snorkend op zijn elleboog en begon Tom aan te staren. Tom steunde al door, totdat Sid riep:

   « Tom, hé, Tom ! » Pas de réponse. « Tom ! Tom ! Que se passe-t-il, Tom ? » À son tour, Sid secoua son frère et jeta sur lui un regard anxieux.

   "Tom! zeg eens.... Tom!"

    Geen antwoord.

    "Och Tom! Tom! wat scheelt er aan, Tom?" En hij greep hem bij den arm en zag hem angstig aan.

   Tom jammerde:

   « Oh ! ne me touche pas, Sid, murmura Tom.

   "O Sid, houd op, schud me niet zoo hard!"

   – Mais enfin, qu’as-tu ? Je vais appeler tante Polly.

   "Zeg, wat scheelt er aan, Tom? Ik zal tante roepen."

   – Non, ce n’est pas la peine. Ça va aller mieux. Ne dérange personne.

   "O, neen! Doe dat niet!"

   – Mais si, il le faut. Ne crie pas comme ça, Tom. C’est effrayant. Depuis combien de temps souffres-tu ?

   "Jawel! Ach, steun zoo niet, Tom! 't Is zoo vreeselijk. Hoe lang heb je al zoo gelegen?"

   – Depuis des heures. Aïe ! Oh ! non, Sid, ne me touche pas. Tu vas me tuer.

   "Al uren. Ai, o! maak niet zoo'n beweging, Sid; je zult me vermoorden."

   – Pourquoi ne m’as-tu pas réveillé plus tôt ? Oh ! tais-toi. Ça me donne la chair de poule de t’entendre. Mais que se passe-t-il ?

   "Tom, waarom heb je me niet eer geroepen? O, Tom, houd op. Ik kan het niet meer aanhooren, Tom, wat scheelt er aan?"

   – Je te pardonne, Sid (un gémissement), je te pardonne tout ce que tu m’as fait. Quand je serai mort…

   "Ik vergeef je alles, Sid, (gesteun).... alles wat je ooit tegen me misdreven hebt. Als ik zal heen...."

   – Oh ! Tom, tu ne vas pas mourir. Voyons, Tom. Non, non. Peut-être…

   "O, Tom, gij gaat toch niet sterven, niet waar? Och, doe het niet, Tom. Misschien...."

   – Je pardonne à tout le monde, Sid (nouveau gémissement). Sid, tu donneras mon châssis de fenêtre et mon chat borgne à la petite qui vient d’arriver au village et tu lui diras… »

   "Ik vergeef iedereen, Sid, (gesteun). Zeg hun dat Sid. En, Sid, geef het raamkozijn en mijn kat aan het nieuwe meisje, dat hier is komen wonen en zeg haar...."

   Mais Sid avait sauté dans ses vêtements et quitté la chambre au triple galop. L’imagination de Tom avait si bien travaillé, ses gémissements avaient été si bien imités que le gamin souffrait désormais pour de bon.

   Maar Sid had zijne kleeren al aangeschoten en was de kamer uit. Tom had nu wezenlijk pijn, dusdadig had hij zijne verbeelding laten werken en zoo was het geluid van zijn gekerm der waarheid nabij gekomen.

   Sid dégringola l’escalier.

   Sid ijlde de trappen af en zeide:

   « Tante Polly ! cria-t-il. Viens vite ! Tom se meurt !

   "O Tante Polly, Tom gaat sterven."

   – Il se meurt ?

   "Sterven?"

   – Oui. Il n’y a pas une minute à perdre. Viens !

   "Ja, wacht niet; kom gauw mede."

   – C’est une blague. Je n’en crois pas un mot. »

   "Onzin! Ik geloof er niets van."

   Néanmoins, tante Polly grimpa l’escalier quatre à quatre, Sid et Mary sur ses talons. Elle était blême. Ses lèvres tremblaient. Haletante, elle se pencha sur le lit de Tom.

   Desniettemin vloog zij doodsbleek en met bevende lippen de trappen op en Sid en Marie achter haar aan. Toen zij voor het ledikant stond, bracht zij met moeite uit:

   « Tom, Tom, qu’est-ce que tu as ?

   "Tom, wat scheelt er aan?"

   – Oh ! ma tante, je…

   "O, lieve tante, ik...."

   – Qu’est-ce qu’il se passe, mais voyons, qu’est-ce qu’il se passe, mon petit ?

   "Wat scheelt er aan? Wat heb je, kind?"

   – Oh ! ma tante, mon gros orteil est tout enflé. »

   "O, lieve Tante, ik heb het koudvuur in mijn zieken teen."

   La vieille dame se laissa tomber sur une chaise, riant et pleurant à la fois.

   De oude dame viel in een stoel neder, begon te lachen, toen te schreien, eindelijk beide te gelijk. Dat bracht haar tot zichzelve en zij zeide:

   « Ah ! Tom, fit-elle, tu m’en as donné des émotions. Maintenant, arrête de dire des sottises et sors de ton lit. »

   "O, Tom, wat een poets heb je me gebakken! Wil je eens gauw met die malligheid ophouden en je bed uitstappen!"

   Les gémissements cessèrent comme par enchantement et Tom, qui ne ressentait plus la moindre douleur au pied, se trouva un peu penaud.

   Het gekreun hield op en de pijn verdween. De knaap was een weinig met zijn figuur verlegen en zeide:

   « Tante Polly, j’ai eu l’impression que mon orteil était un peu enflé et il me faisait si mal que j’en ai oublié ma dent.

   "Tante Polly, het was een gevoel van koudvuur en het deed zoo'n pijn, dat ik zelfs mijn lossen tand vergat."

   – Ta dent ! qu’est-ce que c’est que cette histoire-là ?

   "Je tand, kind? Wat scheelde er aan je tand?"

   – J’ai une dent qui branle et ça me fait un mal de chien.

   "Er is er een los en die doet mij vreeselijk zeer."

   – Allons, allons, ne te remets pas à crier. Ouvre la bouche. C’est exact, ta dent remue, mais tu ne vas pas mourir pour ça. Mary, apporte-moi un fil de soie et va chercher un tison à la cuisine.

   "Nu, begin maar niet weer te kreunen. Doe je mond eens open. Ha, de tand is los, maar daar zul je niet aan sterven. Marie, haal een zijden draad uit mijn werkdoos."

   – Oh ! non, tante ! je t’en prie. Ne m’arrache pas la dent. Elle ne me fait plus mal. Ne l’arrache pas. Je ne veux pas manquer l’école.

   "O tantelief, trek hem als 't u belieft niet uit. Hij doet mij niets geen zeer meer. Och, als 't u belieft, doe het niet, tantelief! Ik zal heusch naar school gaan!"

   – Tiens, tiens, c’était donc cela ! Tu n’avais pas envie d’aller en classe. Tom, mon petit Tom, moi qui t’aime tant, et tu essaies par tous les moyens de me faire de la peine ! » Comme elle prononçait ces mots, Mary apporta les instruments de chirurgie dentaire. La vieille dame prit le fil de soie, en attacha solidement une des extrémités à la dent de Tom et l’autre au pied du lit, puis elle s’empara du tison et le brandit sous le nez du garçon. Une seconde plus tard, la dent se balançait au bout du fil.

   "Zoo, naar school gaan! Dus was al dat lawaai in de hoop van thuis te blijven en te gaan visschen! Tom, Tom, ik houd zooveel van je en je schijnt op alle manieren te beproeven of je mijn oud hart ook door je schandelijke ondeugendheid kunt breken."

    Onderwijl was het trekinstrument binnengebracht. De oude dame maakte het eene eind van den zijden draad aan Toms lossen tand vast en bond het aan den beddenpost. Toen sloeg zij er hard midden op en in een oogenblik hing de tand aan het ledikant te bungelen.

   Cependant, à quelque chose malheur est bon. Après avoir pris son petit déjeuner, Tom se rendit à l’école et, en chemin, suscita l’envie de ses camarades en crachant d’une manière aussi nouvelle qu’admirable, grâce au trou laissé par sa dent si magistralement arrachée. Il eut bientôt autour de lui une petite cour de garçons intéressés par sa démonstration tandis qu’un autre, qui jusqu’alors avait suscité le respect et l’admiration de tous pour une coupure au doigt, se retrouvait seul et privé de sa gloire. Ulcéré, il prétendit avec dédain que cracher comme Tom Sawyer n’avait rien d’extraordinaire. Mais l’un des garçons lui lança : « Ils sont trop verts », et le héros déchu s’en alla.

   Alle rampen brengen hunne lichtzijde mede. Toen Tom na het ontbijt naar school ging, werd hij door alle jongens benijd om de holte in zijn bovenste rij tanden, die hem in staat stelde op een nieuwe en wonderlijke wijs te spuwen. Weldra had hij een stoet jongens on zich heen, en een van hen, die zich in den vinger gesneden had en tot dit oogenblik het mikpunt van bewondering en huldebetoon geweest was, had geen enkelen aanhanger meer en voelde dat hij zijn roem had overleefd. Hij was diep gekrenkt en zeide op verachtelijken toon, dat er geen kunst aan was om te spuwen als Tom Sawyer. Maar een andere jongen riep iets van druiven die zuur waren en hij liep mismoedig heen.

   En cours de route, Tom rencontra le jeune paria de Saint-Petersburg, Huckleberry Finn, le fils de l’ivrogne du village. Toutes les mères détestaient et redoutaient Huckleberry parce qu’il était méchant, paresseux et mal élevé, et parce que leurs enfants l’admiraient et ne pensaient qu’à jouer avec lui. Tom l’enviait et, bien qu’on le lui défendît, le fréquentait aussi souvent que possible. Les vêtements de Huckleberry, trop grands pour lui, frémissaient de toutes leurs loques comme un printemps perpétuel rempli d’ailes d’oiseaux. Un large croissant manquait à la bordure de son chapeau qui n’était qu’une vaste ruine, sa veste, lorsqu’il en avait une, lui battait les talons et les boutons de sa martingale lui arrivaient très bas dans le dos. Une seule bretelle retenait son pantalon dont le fond pendait comme une poche basse et vide, et dont les jambes, tout effrangées, traînaient dans la poussière, quand elles n’étaient point roulées à mi-mollet.

   Kort daarop kwam Tom den jeugdigen paria van het stadje, Huckleberry Finn, den zoon van den stadsdronkaard, tegen. Huckleberry werd met hart en ziel door al de moeders van de plaats gehaat, omdat hij zoo lui en morzig was--en voornamelijk omdat hunne kinderen hem zoo bewonderden en er behagen in schepten, heimelijk het verbod van met hem om te gaan, te overtreden en van harte wenschten den moed te hebben te zijn zooals hij. Tom benijdde Huck evenals alle andere ordentelijke jongens, maar had den bepaalden last om niet met hem te spelen. Daarom juist deed hij dat telkens, wanneer de gelegenheid zich voordeed. Huckleberry droeg altijd de afgedragen pakken van volwassenen en deze hingen doorgaans van scheuren en lappen aan elkaar. Zijn hoofd was meestal gedekt met een ingedrukten hoed, welks rand er als een halve maan bijfladderde. Zijn jas, wanneer hij er een droeg, hing hem bijkans op de hielen en de achterknoopen zaten menigmaal een eind onder zijn rug. Zijn broek werd door één bretel opgehouden en het kruis van dat kleedingstuk zat dikwijls ter hoogte van zijn kuiten. Zijn gerafelde kousen sleepten, als zij niet omgerold waren, bijna altijd in de modder.

   Huckleberry vivait à sa fantaisie. Quand il faisait beau, il couchait contre la porte de la première maison venue ; quand il pleuvait, il dormait dans une étable. Personne ne le forçait à aller à l’école ou à l’église. Il n’avait de comptes à rendre à personne. Il s’en allait pêcher ou nager quand bon lui semblait et aussi longtemps qu’il voulait. Personne ne l’empêchait de se battre et il veillait aussi tard que cela lui plaisait. Au printemps, il était toujours le premier à quitter ses chaussures, en automne, toujours le dernier à les remettre. Personne ne l’obligeait non plus à se laver ou à endosser des vêtements propres. Il possédait en outre une merveilleuse collection de jurons ; en un mot, ce garçon jouissait de tout ce qui rend la vie digne d’être vécue. C’était bien là l’opinion de tous les garçons respectables de Saint-Petersburg tyrannisés par leurs parents.

   Huckleberry deed wat hij verkoos. Bij mooi weer sliep hij op de stoepen, bij slecht weer in leege vaten. Hij behoefde school noch kerk te bezoeken, niemand meester te noemen en geen mensch te gehoorzamen. Hij mocht gaan visschen en zwemmen, wanneer en waar hij verkoos en zoolang uitblijven als hem goeddacht. Niemand verbood hem ooit om te vechten, hij kon zoo laat opblijven als het hem behaagde, en hij was altijd de eerste die in het voorjaar op bloote voeten liep, en de laatste die ze in het najaar in leder stak. Hij mocht naar hartelust vloeken. Hij behoefte zich nooit te wasschen en nooit schoone kleeren aan te trekken. In één woord, hij mocht alles doen en laten wat het jongensleven aangenaam maakt. Zoo dachten ten minste al de gedrilde, aan banden gelegde, fatsoenlijke jongens van St. Petersburg.

   Tom hield den romantischen verschoppeling staande met den uitroep:

   « Hé ! bonjour, Huckleberry ! lança Tom au jeune vagabond.

   "Hola, Huckleberry, wat heb je daar?"

   – Bonjour. Tu le trouves joli ?

   – Qu’est-ce que tu as là ?

   – Un chat mort.

   "Een doode kat."

   – Montre-le-moi, Huck. Oh ! il est tout raide. Où l’as-tu déniché ?

   "Laat kijken, Huck. Zij is goed stijf. Waar heb je die vandaan gehaald?"

   – Je l’ai acheté à un gars.

   "Geruild van een jongen."

   – Qu’est-ce que tu lui as donné pour ça ?

   "Wat heb je er voor gegeven?"

   – Un bon point bleu et une vessie que j’ai eue chez le boucher.

   "Een blauw kaartje en een blaas, die ik in het slachthuis gekregen had."

   – Comment as-tu fait pour avoir un bon point bleu ?

   "Hoe kwam je aan dat blauwe kaartje?"

   – Je l’avais eu en échange, il y a une quinzaine de jours, contre un bâton de cerceau.

   "Voor veertien dagen van Ben Rogers gekocht voor een hoepelstok."

   – Dis donc, à quoi est-ce que ça sert, les chats morts, Huck ?

   "Zeg eens; waar zijne doode katten eigenlijk goed voor?"

   – Ça sert à soigner les verrues.

   "Goed voor? Om wratten weg te maken."

   – Non ! sans blague ? En tout cas, moi je connais quelque chose de meilleur.

   "Wat? Wezen? Ik weet iets, wat nog beter is."

   – Je parie bien que non. Qu’est-ce que c’est ?

   "Wedden dat je het niet weet? Wat is het dan?"

   – Eh bien, de l’eau de bois mort.

   "Wel, water uit vermolmd hout."

   – De l’eau de bois mort ? Moi, ça ne m’inspirerait pas confiance.

   "Water uit vermolmd hout! Ik geef geen cent on water uit vermolmd hout!"

   – As-tu jamais essayé ?

   "Niet? Heb je het dan nooit geprobeerd?"

   – Non, mais Bob Tanner s’en est servi.

   "Neen, ik niet, maar Bob Tanner wel."

   – Qui est-ce qui te l’a dit ?

   "Wie heeft je dat gezegd?"

   – Il l’a dit à Jeff qui l’a dit à Johnny Baker. Alors Johnny l’a dit à Jim Hollis qui l’a dit à Ben Rogers qui l’a dit à un Nègre et c’est le Nègre qui me l’a dit. Voilà ! tu y es ?

   "Wel, hij zei het aan Jeff Hatcher en Jeff aan John Baker en John Baker aan Jim Hollis en Jim Hollis aan Ben Rogers en Ben Rogers aan een neger en de neger aan mij. Wat heb je nou nog te zeggen?"

   – Qu’est-ce que ça signifie ? Ils sont tous aussi menteurs les uns que les autres. Je ne parle pas de ton Nègre, je ne le connais pas, mais je n’ai jamais vu un Nègre qui ne soit pas menteur. Maintenant, je voudrais bien que tu me racontes comment Bob Tanner s’y est pris.

   "Wat ik te zeggen heb? Dat ze 't allemaal liegen. Van allen weet ik het zeker, behalve van den neger, want dien ken ik niet. Maar ik heb nog nooit een neger gezien, die niet loog. Nu, vertel mij dan eens, hoe Bob Tanner het gedaan heeft?"

   – Il a mis la main dans une vieille souche pourrie, toute détrempée.

   "Wel, hij stak zijn hand in een hollen boom, waarin regenwater was."

   – En plein jour ?

   "Over dag."

   – Bien sûr.

   "Zeker."

   – Il avait le visage tourné du côté de la souche ?

   "Met zijn gezicht naar den boomstam gekeerd?"

   – Oui, je crois.

   "Ja, dat denk ik ten minste wel."

   – Et il a dit quelque chose ?

   "Zeide hij er niets bij?"

   – Je ne pense pas. Je n’en sais rien.

   "Dat geloof ik niet,--maar ik weet het niet zeker."

   – Ah ! Ah ! On n’a pas idée de vouloir soigner des verrues en s’y prenant d’une manière aussi grotesque ! On n’obtient aucun résultat comme ça. Il faut aller tout seul dans le bois et se rendre là où il y a un vieux tronc d’arbre ou une souche avec un creux qui retient l’eau de pluie. Quand minuit sonne, on s’appuie le dos à la souche et l’on trempe sa main dedans en disant :

   "Och wat,--loop been! Wie neemt op zoo'n bespottelijke manier wratten weg! Je moet het heel anders doen. Je gaat zelf naar het bosch toe, waar je weet dat een holle boom staat met water er in, en tegen middernacht ga je met je rug naar- en met je hand in de holte staan en zegt:

   « Eau de pluie, eau de bois mort, grâce à toi ma verrue sort. »

   "Gerstekorrel, gerstekorrel, breng meel in 't vat, Molm-water, molm-water, verteer de wrat,"

   « Alors on fait onze pas très vite en fermant les yeux puis on tourne trois fois sur place et l’on rentre chez soi sans desserrer les dents. Si l’on a le malheur de parler à quelqu’un, le charme n’opère pas.

   En dan ga je gauw elf passen achteruit, en dan keer je je driemaal om en je gaat naar huis zonder een woord tegen iemand spreken. Want als je spreekt is de betoovering voorbij.

   – Ça n’a pas l’air d’être une mauvaise méthode, mais ce n’est pas comme ça que Bob Tanner s’y est pris.

   "Nu dat klinkt mooi, maar zoo heeft Bob Tanner het niet gedaan."

   – Ça ne m’étonne pas. Il est couvert de verrues. Il n’y en a pas deux comme lui au village. Il n’en aurait pas s’il savait comment s’y prendre avec l’eau de bois mort. Moi, tu comprends, j’attrape tellement de grenouilles que j’ai toujours des verrues. Quelquefois, je les fais partir avec une fève.

   "Neen, man, je kunt er gerust op zijn, dat hij 't zoo niet heeft gedaan, omdat niemand in de stad zoo vol wratten zit als hij; en hij zou geen enkele wrat hebben als hij wist hoe je met water uit vermolmd hout werken moet. Ik heb op die manier wel duizend wratten van mijn handen doen verdwijnen. Ik speel zooveel met kikkers, dat ik altijd een hoop wratten krijg. Soms maak ik ze weg met een groote boon."

   – Oui, les fèves, ce n’est pas mauvais. Je m’en suis déjà servi.

   "Ja, eene groote boon is goed. Dat heb ik ook wel gedaan."

   – Vraiment ? Comment as-tu fait ?

   "Zoo? Hoe moet het dan gedaan worden?"

   – Tu coupes une fève en deux, tu fais saigner la verrue, tu enduis de sang une des parties de la fève, tu creuses un trou dans lequel tu l’enfonces à minuit quand la lune est cachée. Seulement, pour cela, il faut choisir le bon endroit. Un croisement de routes par exemple. L’autre moitié de la fève, tu la brûles. Tu comprends, le morceau de fève que tu as enterré cherche par tous les moyens à retrouver l’autre. Ça tire le sang qui tire la verrue et tu vois ta verrue disparaître.

   "Je neemt een boon en splijt die en dan maak je een snede in de wrat, dat er een beetje bloed uitkomt, en dan leg je dat bloed op een stukje van de boon, en dan graaf je een gat in den grond en daarin leg je 't stukje in den nacht bij maneschijn, op een kruisweg, en dan verbrand je de rest van de boon. En dan gaat het stuk boon, dat het bloed ingezogen heeft, aan het trekken en trekken, on het andere stuk meester te worden, en dan helpt het bloed de wrat en deze valt spoedig af."

   – C’est bien ça, Huck. Pourtant, quand tu enterres le morceau de fève, il vaut mieux dire : « Enfonce-toi, fève, disparais, verrue, ne viens plus me tourmenter. » Je t’assure, c’est plus efficace. Mais, dis-moi, comment guéris-tu les verrues avec les chats morts ?

   "Ja, dat is waar, hoewel je er onder het begraven bij moet voegen: 'Weg, boon, weg, wrat, kom me niet meer plagen.' Zoo doet Joe Harper het ten minste. Maar hoe genees jij ze met doode katten?"

   – Voilà. Tu prends ton chat et tu vas au cimetière vers minuit quand on vient d’enterrer quelqu’un qui a été méchant. Quand minuit sonne, un diable arrive, ou bien deux, ou bien trois. Tu ne peux pas les voir, mais tu entends quelque chose qui ressemble au bruit du vent. Quelquefois, tu peux les entendre parler. Quand ils emportent le type qu’on a enterré, tu lances ton chat mort à leurs trousses et tu dis : « Diable, suis le cadavre, chat, suis le diable, verrue, suis le chat, toi et moi, c’est fini ! » Ça réussit à tous les coups et pour toutes les verrues.

   "Wel, je neemt je kat en gaat tegen middernacht naar het kerkhof, naar een plaats, waar een slecht mensch begraven ligt. Precies om twaalf uur komt er een duivel, misschien wel twee of drie: en die nemen dat slechte mensch mee. Maar die duivels kun je niet zien. Je hoort ook niets dan een geluid als van den wind, hetgeen beduidt dat ze met elkaar praten. En als de duivel dien slechten man heeft meegepakt, moet je de kat in de lucht zwaaien en zeggen:

    "Duivel, volg het lijk; kat, volg den duivel; wrat, volg de kat; ik wil niets meer met je te doen hebben." Dat neemt elke wrat weg."

   – Je le crois volontiers. As-tu jamais essayé, Huck ?

   "Het klinkt mooi, maar heb je het wel eens geprobeerd, Huck?"

   – Non, mais c’est la vieille mère Hopkins qui m’a appris ça.

   "Ik niet, maar moeder Hopkins heeft het mij gezegd."

   – Je comprends tout, maintenant ! On dit que c’est une sorcière !

   "Dan zal het wel waar zijn, want ze zeggen, dat ze een tooverkol is."

   – On dit ! Eh bien, moi, Tom, je sais que c’en est une. Elle a ensorcelé papa. Il rentrait chez lui un jour et il l’a vue qui lui jetait un sort. Il a ramassé une pierre et il l’aurait touchée si elle n’avait pas paré le coup. Eh bien, ce soir-là, il s’est soûlé, et il est tombé et il s’est cassé le bras.

   "Zeggen? Wel, Tom, ik weet, dat zij er een is. Ze heeft Pap betooverd. Pap heeft het me zelf verteld. Op een dag kwam hij haar tegen, en hij bemerkte, dat ze hem betooverde. Toen nam hij een steen, en als zij niet uit den weg was gegaan, had hij haar doodgegooid. Nu, dien eigen nacht rolde hij van een vliering, waarop hij dronken lag te slapen naar beneden, en brak zijn arm."

   – C’est terrible ! Mais comment savait-il qu’elle était en train de l’ensorceler ?

   "Hè, dat is verschrikkelijk. Hoe weet hij, dat zij hem betooverde?"

   – Ce n’est pas difficile ! Papa dit que quand ces bonnes femmes-là vous regardent droit dans les yeux, c’est qu’elles ont envie de vous jeter un sort, et surtout quand elles bredouillent quelque chose entre leurs dents, parce qu’à ce moment-là elles sont en train de réciter leur « Notre Père » à l’envers.

   "Hemel, dat moet Pap je zelf vertellen. Pap zegt: als ze je stijf aankijken, dan betooveren ze je, vooral als ze mummelen, omdat ze dan het 'Onze Vader' 't achterste voor opzeggen."

   – Dis donc, Huck, quand vas-tu faire une expérience avec ton chat ?

   "Zeg eens, Huck, wanneer ga jij het met de doode kat probeeren?"

   – Cette nuit. Je pense que les diables vont venir chercher le vieux Hoss William aujourd’hui.

   "Van nacht. Ik geloof, dat de duivels den ouden Hol Williams van nacht komen halen."

   – Mais on l’a enterré samedi. Ils ne l’ont donc pas encore pris ?

   "Maar hij is Zaterdag al begraven, Huck. Hebben zij hem dan Zaterdag niet weggehaald?"

   – Impossible. Ils ne peuvent sortir de leur cachette qu’à minuit et, dame, ce jour-là à minuit, c’était dimanche ! Les diables n’aiment pas beaucoup se balader le dimanche, je suppose.

   "Wat dacht je?--Op Zondag?--De duivels loopen 's Zondags niet rond, zou je denken."

   – Je n’avais jamais pensé à cela. Tu me laisses aller avec toi ?

   "Dat wist ik niet. Laat mij meegaan."

   – Bien sûr… si tu n’as pas peur.

   "Goed,--als je niet bang bent."

   – Peur, moi ? Il n’y a pas de danger ! Tu feras miaou ?

   "Bang!--Nou nog mooier. Zul je om elf uur tegen het raam miauwen?"

   – Oui, et tu me répondras en faisant miaou toi aussi, si ça t’est possible. La dernière fois, tu m’as obligé à miauler jusqu’à ce que le père Hays me lance des pierres en criant : « Maudit chat ! » Moi, j’ai riposté en lançant une brique dans ses vitres. Tu ne le diras à personne.

   "Ja, en dan moet jij terug-miauwen en niet doen zooals den laatsten keer. Toen heb ik voor dat raam staan schreeuwen, tot dat de nachtwacht me met een steen gooide en riep: 'Dat is voor jou, ouwe kat!' Natuurlijk smeet ik toen een kei door zijn raam, maar dat mag je niet vertellen."

   – C’est promis. Cette fois-là, je n’avais pas pu miauler parce que ma tante me guettait, mais ce soir je ferai miaou. Dis donc… qu’est-ce que tu as là ?

   "Neen. Dien nacht kon ik het niet doen, omdat tante me stond te bespieden; maar ik zal dezen keer miauwen. Zeg eens, Huck, wat heb je daar?"

   – Un grillon.

   "Niets dan een schallebijter."

   – Où l’as-tu trouvé ?

   "Waar heb je dien vandaan gehaald."

   – Dans les champs.

   "Uit het bosch."

   – Qu’est-ce que tu accepterais en échange ?

   "Waarvoor geef je hem?"

   – Je n’en sais rien. Je n’ai pas envie de le vendre.

   "Ik weet het niet. Ik heb geen plan on hem te verkoopen."

   – Comme tu voudras. Tu sais, il n’est pas très gros.

   "Ook al goed. 't Is in alle geval een erg klein beestje."

   – On peut toujours se moquer de ce qu’on n’a pas. Moi, il me plaît.

   "O 't is gemakkelijk aanmerkingen op een schallebijter te maken, die je niet toebehoort. Ik ben er mede tevreden; hij is groot genoeg voor mij."

   – On en trouve des tas.

   "O, er zijn schallebijters genoeg. Ik kan er wel duizend krijgen, als ik wil."

   – Alors qu’est-ce que tu attends pour aller en chercher ? Tu ne bouges pas parce que tu sais très bien que tu n’en trouverais pas. C’est le premier que je vois cette année.

   "Wel, waarom vang je ze dan niet? Omdat je verduiveld goed weet, dat je niet kunt. Dit is een bijzonder vroege schallebijter: het is de eerste, dien ik dit jaar gezien heb."

   – Dis, Huck, je te donne ma dent en échange.

   "Zeg eens, Huck, ik zal er je mijn tand voor geven."

   – Fais voir. »

   "Laat dien eens kijken."

   Tom sortit sa dent d’un papier où il l’avait soigneusement mise à l’abri. Huckleberry l’examina. La tentation était très forte.

   Tom haalde een stukje papier voor den dag en ontrolde dat voorzichtig, en Huckleberry onderzocht den tand nauwkeurig. De verleiding was zeer sterk. Eindelijk zeide hij:

   « C’est une vraie dent ? » fit-il enfin.

   "Is hij echt?"

   Tom retroussa sa lèvre et montra la place vide jadis occupée par la dent.

   Tom toonde de open plek in zijn mond.

   « Allons, marché conclu », déclara Huck.

   "Akkoord," zeide Huckleberry, "de koop is gesloten."

   Tom mit le grillon dans la petite boîte qui avait servi de prison au « hanneton à pinces » et les deux garçons se séparèrent, persuadés l’un et l’autre qu’ils s’étaient enrichis.

   Tom sloot den schallebijter in de percussiedoos, waarin onlangs de tor gevangengezeten had en de knapen namen afscheid van elkaar, beiden gelukkig in het bezit van een nieuwen schat.

   Lorsque Tom atteignit le petit bâtiment de l’école, il allongea le pas et entra de l’air d’un bon élève qui n’avait pas perdu une minute en route. Il accrocha son chapeau à une patère et se glissa à sa place. Le maître somnolait dans un grand fauteuil d’osier, bercé par le murmure studieux des enfants. L’arrivée de Tom le tira de sa torpeur.

   Tom bereikte het kleine eenzame schoolgebouw, waar hij met veel lawaai binnenstapte, hing zijn hoed aan een kapstok en ijlde naar zijne plaats. De meester, door het gebrom van 't lessen leeren slaperig geworden, was op zijn hoogen matten stoel ingesluimerd. Doch hij werd door de stoornis gewekt en riep uit:

   « Thomas Sawyer ! »

   "Thomas Sawyer!"

   Tom savait par expérience que les choses se gâtaient infailliblement quand on l’appelait par son nom entier.

   Tom wist, dat, wanneer zijn naam voluit genoemd werd, er onweer aan de lucht was.

   « Monsieur ?

   "Mijnheer."

   – Lève-toi. Viens ici. Maintenant veux-tu me dire pourquoi tu es en retard une fois de plus ? »

   "Kom hier bij mij staan. Zeg mij eens: waarom zijt ge weer zoo laat?"

   Tom était sur le point de forger un mensonge rédempteur quand il reconnut deux nattes blondes et s’aperçut que la seule place libre du côté des filles se trouvait précisément près de l’enfant aux beaux cheveux.

   Tom was op het punt zijne toevlucht tot een leugen te nemen, toen hij langs een paar fijne schoudertjes, twee lange blonde vlechten zag hangen, die hij dadelijk herkende als toebehoorende aan Becky Thatcher en naast die vlechten was de eenige ledige plaats aan de meisjeskant. Oogenblikkelijk zei hij:

   « Je me suis arrêté pour causer avec Huckleberry Finn », répondit-il.

   "Ik heb met Huckleberry Finn staan praten!"

   Le sang de l’instituteur ne fit qu’un tour. Le murmure cessa aussitôt. Les élèves se demandèrent si Tom n’était pas devenu subitement fou.

   De pols van den meester stond stil en hij zelf staarde verbijsterd in het rond. Het gebrom van 't leeren hield op en de leerlingen dachten, dat de overmoedige jongen krankzinnig was geworden. De meester zeide:

   « Quoi… Qu’est-ce que tu as fait ?

   "Gij--gij deedt--wat?"

   – Je me suis arrêté pour causer avec Huckleberry Finn.

   "Praten met Huckleberry Finn."

   Hij had niet misverstaan.

   – Thomas Sawyer, c’est l’aveu le plus impudent que j’aie jamais entendu ! Mon garçon, tu n’en seras pas quitte pour un simple coup de férule. Retire ta veste ! »

   "Thomas Sawyer, dit is de meest vermetele bekentenis die ooit mijne ooren vernamen. Dat kan met de roede alleen niet afgedaan worden. Trek uw buis uit."

   Lorsqu’il eut tapé sur Tom jusqu’à en avoir le bras fatigué, le maître déclara :

   Des meesters arm deed zijn plicht, totdat hij niet meer kon en de bundel teenen, waaruit de roede bestond, aanmerkelijk verminderd was. Daarop werd het bevel uitgevaardigd:

   « Maintenant, va t’asseoir avec les filles et que cela te serve de leçon. »

   "Ga nu bij de meisjes zitten! En laat dit u een waarschuwing zijn."

   Les ricanements qui accueillirent ces paroles parurent décontenancer le jeune Tom, mais en réalité son attitude tenait surtout à l’adoration respectueuse que lui inspirait son idole inconnue et au plaisir mêlé de crainte que lui causait sa chance inouïe. Il alla s’asseoir à l’extrémité du banc de bois et la fillette s’écarta de lui, avec un hochement de tête dédaigneux. Les élèves se poussèrent du coude, des clins d’œil, des murmures firent le tour de la salle mais Tom, imperturbable, feignit de se plonger dans la lecture de son livre. Bientôt, on cessa de s’occuper de lui et il commença à lancer des coups d’œil furtifs à sa voisine.

   Het gegiegel, dat in het vertrek vernomen werd, scheen den jongen verlegen te maken, doch in werkelijkheid verbijsterde hem de aanmoediging van zijn blonden afgod en het met smart vermengd genoegen, dat hij aan zijn gelukkig gesternte te danken had. Hij ging op den hoek van de bank zitten, en het meisje kroop zoo ver mogelijk van hem af. Hierop volgde een gestoot, gewenk en gefluister, waaraan Tom zich echter niet stoorde.

   Elle remarqua son manège, lui fit une grimace et regarda de l’autre côté. Quand elle se retourna, une pêche était posée devant elle. Elle la repoussa. Tom la remit en place. Elle la repoussa de nouveau mais avec plus de douceur. Tom insista et la pêche resta finalement là où il l’avait d’abord mise. Ensuite, il gribouilla sur une ardoise : « Prends cette pêche. J’en ai d’autres. » La fillette lut ce qu’il avait écrit et ne broncha pas. Alors le garnement dessina quelque chose sur son ardoise en ayant bien soin de dissimuler ce qu’il faisait à l’aide de sa main gauche. Pendant un certain temps, sa voisine refusa de s’intéresser à son œuvre, mais sa curiosité féminine commença à prendre le dessus, ce qui était visible à de légers indices. Tom continuait de dessiner comme si de rien n’était. La petite s’enhardit et essaya de regarder par-dessus sa main. Tom ignora sa manœuvre. Forcée de s’avouer vaincue, elle murmura d’une voix hésitante :

   Integendeel hij bleef stil zitten, met de armen op den langen, lagen lessenaar? en scheen in zijn boek verdiept te zijn. Gaandeweg werd de aandacht van hem afgeleid en de duffe atmosfeer werd weder van het gewone schoolgegons vervuld. Nu en dan begon de knaap tersluiks blikken op het meisje te werpen. Zij bemerkte het, zette een nuffig gezichtje tegen hem op, en liet hem een minuut lang haar rug zien. Toen zij voorzichtig nog eens omkeek lag er een perzik voor haar. Deze werd weggeduwd. Tom legde de vrucht zachtjes weder voor haar; zij werd nogmaals weggeduwd, maar dezen keer op minder heftige wijze. Tom legde geduldig de perzik ten derden male voor het meisje en de vrucht bleef liggen. Toen krabbelde hij op de lei: "Neem haar, als het u blieft; ik heb er meer."

    Het meisje keek naar die woorden, doch hield zich stil. Daarna begon de knaap iets op de lei te teekenen en bedekte zijn werk met de linkerhand. Een tijdlang deed het meisje alsof zij er niet op lette; maar hare vrouwelijke nieuwsgierigheid begon zich door nauw merkbare teekenen te verraden. De jongen werkte door, schijnbaar zonder er acht op te slaan. Het meisje trachtte te zien wat hij er op zette, maar de jongen hield zich alsof hij er niets van bemerkte. Eindelijk zwichtte zij en fluisterde aarzelend:

   « Laisse-moi voir. »

   "Laat mij eens kijken."

   Tom retira sa main gauche et découvrit un grossier dessin représentant une maison à pignons dont la cheminée crachait une fumée spiraloïde. La fillette en oublia tout le reste. Lorsque Tom eut mis la dernière touche à sa maison, elle lui glissa :

   Tom liet een gedeelte zien van een caricatuur van een huis, met een dubbelen gevel en een wolk van rook, die in den vorm van een kurketrekker uit den schoorsteen opsteeg. Dit was voldoende voor het meisje om haar gansche belangstelling aan het werk te schenken en zij vergat alles on zich heen. Toen het af was, keek zij Tom een oogenblik aan en fluisterde:

   « C’est très joli. Maintenant, fais un bonhomme. »

   "Het is mooi!--Teeken nu een mannetje."

   Le jeune artiste campa aussitôt un personnage qui ressemblait à une potence. Il était si grand qu’il aurait pu enjamber la maison. Heureusement, la petite n’avait pas un sens critique très développé et, satisfaite de ce monstre, elle déclara :

   De kunstenaar deed een man op den voorgrond verrijzen, die sprekend op een toppenant geleek, welke over het huis zou hebben kunnen heenstappen, maar het meisje was niet kieschkeurig. Zij was tevreden met het monster en fluisterde:

   « Il est très bien ton bonhomme… Maintenant, dessine mon portrait. »

   "Het is een mooie man; teeken mij er nu naast."

   Tom dessina un sablier surmonté d’une pleine lune et compléta l’ensemble par quatre membres gros comme des brins de paille et un éventail impressionnant.

   Tom schetste een zandlooper, met een gezicht als een volle maan en een lichaam zoo dun als een stroohalm, en wapende de uitgespreide vingers met een verbazend grooten waaier. Het meisje zeide:

   « C’est ravissant, déclara la fille. J’aimerais tant savoir dessiner !

   "'t Is prachtig.--Ik wou, dat ik ook kon teekenen."

   – C’est facile, répondit Tom à voix basse. Je t’apprendrai.

   "Het is niet moeielijk," fluisterde Tom. "Ik zal 't je leeren."

   – Oh ! oui. Quand cela ?

   "O, als je blieft.--Wanneer?"

   – À midi. Est-ce que tu rentres déjeuner ?

   "Van middag. Ga je om twaalf uur naar huis om te eten?"

   – Je resterai si tu restes.

   "Ik kan ook wel hier blijven, als je dat wilt."

   – Bon, entendu. Comment t’appelles-tu ?

   "Goed; dat zal prettig zijn. Hoe heet je?"

   – Becky Thatcher. Et toi ? Ah ! oui, je me rappelle, Thomas Sawyer.

   "Becky Thatcher."

    "En jij?--O, ik weet het, jij heet Thomas Sawyer."

   – C’est comme ça qu’on m’appelle quand on veut me gronder, mais c’est Tom, quand je suis sage. Tu m’appelleras Tom, n’est-ce pas ?

   "Dat is de naam, waarmee ik slaag krijg. Ik heet Tom, als ik goed oppas. Jij zult me Tom noemen, niet waar?"

   – Oui. »

   "Ja."

   Tom se mit à griffonner quelques mots sur une ardoise en se cachant de sa voisine. Bien entendu, la petite demanda à voir.

   Daarop begon Tom iets op de lei te krabben, dat hij voor het meisje verborg. Doch zij was er nu vlugger bij en verzocht Tom het te mogen zien.

   « Oh ! ce n’est rien du tout, affirma Tom.

   "Och, het is niets."

   – Mais si.

   "Jawel."

   – Non, non.

   "Neen, het is niets; je behoeft het niet te zien."

   – Si, je t’en prie. Montre-moi ce que tu as écrit.

   "Jawel, ik moet het zien. Och toe, als je blieft."

   – Tu le répéteras.

   "Ja, maar zul je het niet over vertellen?"

   – Je te jure que je ne dirai rien.

   "Neen, zeker niet. Op mijn woord van eer niet."

   – Tu ne le diras à personne ? Aussi longtemps que tu vivras ?

   "Zul je het niemand vertellen, zoolang als je leeft?"

   – Non, je ne le dirai jamais, à personne. Maintenant fais-moi voir.

   "Neen, ik zal het niemand vertellen. Laat me nou kijken."

   – Mais non, ce n’est pas la peine…

   "Och, je moogt het niet zien."

   – Puisque c’est ainsi, je verrai quand même, Tom, et… »

    Becky essaya d’écarter la main de Tom. Le garçon résista pour la forme et bientôt apparurent ces mots tracés sur l’ardoise : « Je t’aime.

   "Nu je me zóó behandelt, wil ik het zien, Tom,"--en zij legde haar handje vlak op het zijne, waarop eene kleine schermutseling ontstond. Tom deed alsof hij in ernst weerstand bood, maar liet zijne hand van lieverlede glippen, totdat deze woorden openbaar werden: "Ik heb u lief."

   – Oh ! le vilain ! » fit la petite fille qui donna une tape sur les doigts de Tom, mais en même temps rougit et ne parut pas trop mécontente.

   "O, ondeugende jongen." En zij gaf hem een lief, klein klapje op de hand, bloosde en keek toch verheugd.

   À ce moment précis, Tom sentit deux doigts implacables lui serrer lentement l’oreille et l’obliger à se lever. Emprisonné dans cet étau, il traversa toute la classe sous les quolibets de ses camarades et fut conduit à son banc. Pendant quelques instants, qui lui parurent atroces, le maître d’école resta campé devant lui. Finalement, son bourreau l’abandonna sans dire un mot et alla reprendre place sur son estrade. L’oreille de Tom lui faisait mal, mais son cœur jubilait.

   Op datzelfde oogenblik voelde de knaap zich door iemand langzaam bij de ooren pakken en met kracht ophijschen. In die houding werd hij door het lokaal gedragen en, onder de brandende pijn van het gemeesmuil der geheele school, op zijn eigen plaats neergezet. Toen bleef de meester gedurende een paar vreeselijke minuten vóór hem staan, en verhuisde eindelijk weder zonder een woord te spreken naar zijn troon. En Tom, ofschoon zijn ooren suisden, juichte in zijn hart.

   Lorsque les élèves se furent calmés, Tom fit un effort méritoire pour étudier, mais toutes ses idées dansaient dans sa tête et, pendant la classe de géographie, il transforma les lacs en montagnes, les montagnes en fleuves, les fleuves en continents, faisant retourner le monde aux temps de la Genèse. Le cours d’orthographe l’acheva, car il se vit « recalé » pour une suite de simples mots élémentaires. Il se retrouva en queue de classe, et dut rendre la médaille d’étain qu’il avait portée avec ostentation pendant des mois.

   Toen de school tot rust was gekomen, deed Tom eene oprechte poging om te leeren, maar de verwarring in zijn hoofd was te groot. Op zijn beurt nam hij deel aan de leesles en brabbelde verschrikkelijk; daarna aan de aardrijkskundige les en maakte van meren bergen, van bergen rivieren en van rivieren landen, totdat de aarde weer een chaos geworden was; eindelijk ook aan de spel-les, maar daarvan kon hij niets maken en zóó verspeelde hij zijn onderscheidingsteeken, dat hij met zooveel trots maanden lang had gedragen.

Text from ebooksgratuits.com
Audio from audiocite.com